Vordering verkeersslachtoffer op WAM-verzekeraar is verjaard, ondanks tijdige aansprakelijkstelling
Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag zich uitgelaten over de vraag of de verjaring van de vordering van een verkeersslachtoffer op de WAM-verzekeraar van de tegenpartij, gestuit is door een mogelijke aansprakelijkheidserkenning jegens de SVI-verzekeraar van het verkeersslachtoffer. De uitspraak is op 10 december 2024 gepubliceerd en kunt u hier teruglezen.
Feiten
Op 30 mei 2014 werd een vrouw als bestuurder van een auto het slachtoffer van een verkeersongeval. Zij is daarbij van achteren aangereden door een andere auto. Daarbij heeft zij letsel opgelopen.
De vrouw had voor het verhalen van haar letselschade twee opties: de WAM-verzekeraar van de tegenpartij, ZLM, aanspreken, of haar eigen verzekeraar ASR aanspreken. Op de auto waarin zij reed was ten tijde van het ongeval onder meer een schadeverzekering inzittenden (SVI) afgesloten bij ASR.
De vrouw heeft ervoor gekozen om ASR aan te spreken voor de afhandeling van haar schade. ASR heeft op 10 juni 2014 ZLM aansprakelijk gesteld, met het verzoek om de aan de vrouw uitgekeerde voertuigschade à € 7.205,11 inclusief eigen risico terug te betalen aan ASR. Verder heeft ASR aan ZLM kenbaar gemaakt dat zij nog onderzoekt of de vrouw voor haar letselschade dekking heeft op de SVI.
Op 16 juni 2024 heeft ZLM aan ASR bevestigd dat de voertuigschade à € 7.205,11 wordt overgemaakt aan ASR.
Op 22 september 2016 heeft ASR een schaderapport opgesteld. Daarin zijn onder meer de klachten van de vrouw opgesomd en staat vermeld dat ZLM de aansprakelijkheid heeft erkend.
De vrouw had ten tijde van het ongeval een Ziektewet-uitkering via het UWV. De Ziektewet-uitkering is in december 2015 overgegaan op een WIA-uitkering. Begin 2017 heeft de vrouw echter van het UWV bericht ontvangen dat het UWV de aan haar betaalde uitkeringen zou gaan terugvorderen, omdat de vrouw steunfraude zou hebben gepleegd. De vrouw heeft dit gemeld aan ASR. De vrouw en ASR hebben vervolgens ten aanzien van de schaderegeling afgesproken om de beslissing in de UWV-procedure af te wachten. De UWV-procedure is uiteindelijk tot de Hoge Raad uitgeprocedeerd. Het arrest van de Hoge Raad is ongunstig uitgevallen voor de vrouw: de terugvordering van de uitkeringen door het UWV zijn in stand gelaten.
Vervolgens heeft ASR de schaderegeling willen afbreken. De reden die daarvoor werd gegeven is opzettelijke misleiding van ASR door de vrouw. Volgens ASR waren de door de vrouw opgegeven inkomsten van vóór het ongeval niet op werkelijkheid gebaseerd. ASR heeft aan de vrouw laten weten de schaderegeling af te breken en over te gaan tot terugvordering van de reeds betaalde bedragen à in totaal € 15.000,-. Ook heeft ASR de persoonsgegevens van de vrouw opgenomen in het Extern Verwijzingsregister en in haar eigen interne vertrouwelijk verwijzingsregister.
De vrouw heeft vervolgens bij brief van 13 februari 2023 ZLM verzocht om de schaderegeling op te pakken en verder ter hand te nemen. ZLM heeft hierop laten weten dat zij daartoe niet bereid is, omdat de WAM-vordering van de vrouw op ZLM verjaard zou zin.
Rechtsvraag: is de WAM-vordering van de vrouw op ZLM verjaard?
Voorop wordt gesteld dat de vordering van de vrouw op ZLM is gebaseerd op artikel 6 WAM. Op grond van dit artikel heeft een benadeelde van een verkeersongeval een eigen recht op schadevergoeding jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid op grond van de WAM is gedekt. Volgens ZLM is de vordering van de vrouw op ZLM verjaard.
Artikel 10 lid 1 WAM bepaalt dat een uit deze wet voortvloeiende rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan. Deze bepaling laat uiteraard onverlet dat een benadeelde na deze drie jaar nog wel een vordering kan indienen bij de persoon die hem heeft aangereden, tot uiterlijk vijf jaar na het ongeval.
De verjaringstermijn jegens ZLM is gaan lopen op 30 mei 2014. Deze is op 30 mei 2017 voltooid, tenzij de verjaring tijdig is gestuit.
Vast staat dat de vrouw zich pas in 2023 tot ZLM heeft gewend. Volgens de vrouw heeft zij de verjaring van haar vordering desondanks tijdig gestuit, omdat ZLM de aansprakelijkheid eerder al heeft erkend jegens ASR en ook jegens de verzekerde van ASR. Daardoor is de verjaring volgens de vrouw ook jegens haar gestuit en kan ZLM geen geslaagd beroep op verjaring doen.
ZLM betwist dat de verjaring van de vordering van de vrouw op ZLM rechtsgeldig is gestuit. Het feit dat ZLM aan ASR de voertuigschade heeft betaald, leidt er volgens ZLM niet toe dat ZLM daarmee ook aansprakelijkheid voor de letselschade jegens de vrouw heeft erkend. ZLM stelt dat zij uitsluitend de door ASR bij haar ingediende regresvordering in verband met de voertuigschade voor haar rekening genomen op grond van de Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling (OVS). Het e-mailbericht van ZLM van 16 juni 2014 ziet volgens ZLM op de betaling van de voertuigschade. Daarmee is ook geen volledige aansprakelijkheid jegens ASR erkend, aldus ZLM.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verjaring van de vordering van de vrouw op ZLM niet door erkenning door ZLM als bedoeld in artikel 3:318 BW is gestuit. De rechtbank stelt dat een erkenning van ZLM jegens ASR (die overigens wordt betwist door ZLM) niet zonder meer leidt tot stuiting van de verjaring van de eigen vordering van de vrouw op ZLM op grond van artikel 6 WAM. De stuiting van de verjaring dient immers rechtstreeks plaats te vinden jegens degene tegen wie de verjaringstermijn loopt. Vast staat dat dit niet is gebeurd. De rechtbank concludeert derhalve dat de vordering van de vrouw op ZLM in principe is verjaard, behoudens een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft hier nog wel een beroep op gedaan, maar de rechtbank volgt haar niet in haar betoog. De rechtbank stelt voorop dat alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Terughoudendheid is dus vereist. De Hoge Raad houdt in het algemeen strikt de hand aan de verjaringsregels. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een verlenging van de termijn rechtvaardigen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering van de vrouw op ZLM verjaard is. De vrouw vist dus achter het net voor wat betreft haar schadevergoeding, tenzij zij erin slaagt om de schaderegeling door ASR weer in gang te krijgen.