Verzekeringsrecht: De Hoge Raad verduidelijkt de mededelingsplicht van een verzekeringsnemer
Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld over de reikwijdte van de mededelingsplicht van een verzekeringnemer met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden op grond van artikel 7:928 BW. De uitspraak is op 7 februari 2025 gepubliceerd en is hier terug te lezen.
Feiten
Astarte, een autobedrijf, wilde een verzekering bij Nationale-Nederlanden (hierna: NN) afsluiten. Op het aanvraagformulier, ingediend op 26 september 2007, werd de volgende vraag door NN gesteld: “Is er sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf”. Voorafgaand aan deze vraag werd de vraag geconcretiseerd. De vraag werd op het aanvraagformulier door Astarte beantwoord met “nee”.
De statutair bestuurder van Astarte had echter in 1999-2000 een gevangenisstraf uitgezeten wegens belastingfraude en was in 2007 opnieuw onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD wegens verdenking van belastingfraude.
In 2010 ontstond brand in het bedrijfspand van Astarte, waarop Astarte een schade-uitkering vorderde bij NN. NN weigerde uitkering omdat Astarte bij het aangaan van de verzekeringen feiten omtrent het strafrechtelijk verleden van haar statutair bestuurder zou hebben verzwegen, wat in strijd is met de mededelingsplicht van een verzekeringsnemer. Astarte heeft NN vervolgens in rechte betrokken.
Juridisch kader
Artikel 7:928 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) regelt de precontractuele mededelingsplicht van de verzekeringnemer. Volgens lid 1 van dit artikel moet de verzekeringnemer vóór het sluiten van de overeenkomst alle relevante feiten melden die de verzekeraar nodig heeft om te beslissen over de dekking. Lid 5 van dit artikel bepaalt specifiek dat feiten over het strafrechtelijk verleden alleen hoeven te worden gemeld als zij binnen de laatste acht jaar hebben plaatsgevonden én als de verzekeraar daar uitdrukkelijk naar heeft gevraagd in niet voor misverstand vatbare termen.
De wetgever heeft hiermee beoogd de mededelingsplicht te begrenzen en te voorkomen dat de verzekeringnemer verplicht wordt meer informatie over strafrechtelijke feiten uit zijn verleden te delen dan nodig is in het belang van de verzekeraar. Een algemene of vage vraagstelling is onvoldoende; de verzekeraar moet in exacte bewoordingen aangeven welke feiten en omstandigheden omtrent dit verleden voor hem van belang zijn, en alleen met betrekking tot die feiten behoeft de verzekeringnemer mededelingen te doen. Bij de beoordeling of een vraag is gesteld ‘in niet voor misverstand vatbare termen’ als bedoeld in art. 7:928 lid 5 BW, geldt dat voor de verzekeringnemer geen redelijke twijfel mag bestaan over de feiten waarnaar wordt gevraagd.
Artikel 7:928 lid 4 BW bepaalt dat er geen uitkering plaatsvindt indien de verzekeraar, als hij op de hoogte was geweest van de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben afgesloten.
De rechtbank en het hof
Astarte vorderde ruim drie miljoen van NN in eerste aanleg. De rechtbank wees de vordering van Astarte af, omdat Astarte volgens de rechtbank in strijd met artikel 7:928 lid 1 BW (mededelingsplicht van een verzekeringnemer bij het aangaan van een verzekering) heeft gehandeld door te verzwijgen dat de statutair bestuurder in de in de acht jaren voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringen in aanraking is geweest met politie of justitie. Volgens de rechtbank had NN hierover een duidelijke en niet voor misverstand vatbare vraag gesteld, waardoor Astarte had moeten begrijpen dat deze informatie relevant was. Astarte heeft hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep oordeelde het hof dat de vraagstelling van NN ruim en algemeen geformuleerd was en in sommige gevallen tot misverstanden kon leiden. Desondanks kwam het hof tot de conclusie dat Astarte relevante feiten omtrent het strafrechtelijk verleden had verzwegen en daarmee in strijd handelde met artikel 7:928 lid 1 BW. Hierdoor werd de vordering alsnog afgewezen op grond van artikel 7:930 lid 4 BW, omdat NN bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Het hof stelde daarmee vast dat ook als een vraag mogelijk voor misverstand vatbaar is, de algemene mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 1 BW nog steeds in beeld kan komen.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof. Hoewel de vraag breed geformuleerd was, kon er bij Astarte redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat NN geïnformeerd wilde worden over het strafrechtelijk verleden van de statutair bestuurder.
De Hoge Raad verduidelijkte dat de mededelingsplicht niet automatisch vervalt bij een algemene vraagstelling; verzwijging kan nog steeds worden tegengeworpen als voor de verzekeringnemer duidelijk was dat bepaalde feiten relevant waren. In dit geval had Astarte moeten begrijpen dat de verzekeraar op de hoogte wilde zijn van het strafrechtelijke verleden van de statutair bestuurder, zeker gezien de recente FIOD-onderzoeken en eerdere veroordeling. Door deze informatie niet te verstrekken, heeft Astarte haar mededelingsplicht geschonden.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor zowel verzekeraars als verzekeringnemers. Voor verzekeraars onderstreept het arrest het belang van duidelijke en gerichte vraagstelling. Voor verzekeringnemers houdt dit in dat zij niet uitsluitend kunnen afgaan op de exacte formulering van de vraag, maar ook moeten nagaan of bepaalde informatie relevant is voor de verzekeraar.
Een verzekeringnemer die zijn strafrechtelijk verleden niet meldt, kan zich volgens deze uitspraak niet beroepen op een te ruim geformuleerde vraag als het in de gegeven omstandigheden duidelijk was dat de verzekeraar deze informatie wenste te ontvangen. Dit houdt in dat een verzekeringnemer zijn mededelingsplicht niet kan ontlopen door zich te beroepen op eventuele onduidelijkheden in de vraagstelling.