Sport en spel of ordinaire mishandeling?

Tijdens een waterpolowedstrijd loopt een van de deelnemers fors letsel op. Naast een tuchtprocedure en een strafzaak, welke uiteindelijk is uitgelopen op een mediationtraject, tegen de veroorzaker van het letsel heeft het slachtoffer de veroorzaker ook aansprakelijk gesteld voor de schade. Nadat de vordering van het slachtoffer in eerste aanleg is toegewezen, heeft de veroorzaker hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof Den Haag volgde op 14 november jl. en is vandaag gepubliceerd. U kunt de uitspraak hier nalezen.

Vuistslag

Partijen hebben op 8 maart 2014 deelgenomen aan een waterpolowedstrijd. Op enig moment in de wedstrijd bevonden beide partijen zich in de nabijheid van een doel. Terwijl geen van beiden balbezit had, draaide de veroorzaker, appellant, zich om en kwam daarbij met zijn rechterhand tegen de linkerkant van het gezicht van het slachtoffer, verweerder. Verweerder voelde direct pijn aan zijn kaak en werd misselijk en duizelig. Hij is daarop uit het water begeleid door de keeper van zijn team.

Bij een bezoek aan de spoedeisende hulp diezelfde dag is als werkdiagnose uitgegaan van een kneuzing van de kaak en een hersenschudding. Over het letsel wordt in hoger beroep niet meer gesproken – behoudens de omstandigheid dat het een gebroken kaak betreft – en het vonnis van de rechtbank is niet gepubliceerd, maar het lijkt erop dat het letsel uiteindelijk ernstiger is gebleken dan de werkdiagnose. Verweerder is namelijk door het UWV volledig en blijvend arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt daarom een IVA-uitkering.

Tuchtklacht en eerste aanleg

Het bestuur van de vereniging van verweerder heeft enkele dagen na het incident een tuchtklacht ingediend tegen appellant. Deze klacht is gegrond verklaard vanwege “zeer onbesuisd spel met zeer ernstig letsel tot gevolg”. De gedraging van appellant wordt bestempeld als wangedrag. Deze beslissing wordt in beroep vernietigd vanwege gebrek aan bewijs.

De aansprakelijkheidsverzekeraar van appellant, VvAA, heeft op haar beurt aansprakelijkheid afgewezen. Zij is van mening dat het gaat om een ongelukkige samenloop van omstandigheden binnen een sport- en spelsituatie. De rechtbank meent echter, onder andere naar aanleiding van twee voorlopige getuigenverhoren op verzoek van verweerder, dat appellant wel aansprakelijk is. Volgens de rechtbank heeft appellant gericht met zijn vuist geslagen en heeft daarom onrechtmatig gehandeld jegens verweerder. Appellant gaat tegen dit vonnis in hoger beroep.

Hoger beroep

In het hoger beroep stelt appellant onder andere dat de rechtbank ten onrechte op basis van de getuigenverklaringen heeft overwogen dat hij opzettelijk een vuistslag heeft gegeven, dat de rechtbank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij is afgeweken van het oordeel van de tuchtcommissie, ten onrechte is voorbijgegaan aan het eigenschuldverweer en ten onrechte een causaal verband tussen het incident en de gestelde schade heeft aangenomen.

Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van het incident benadrukt het hof dat er bij een sport- en spelsituatie een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt, omdat binnen een dergelijke situatie deelnemers meer van elkaar te dulden hebben dan buiten een sport- en spelsituatie. Het hof moet beoordelen of de gedraging van appellant al dan niet buitensporig was.

Uit de vele getuigenverklaringen volgt het beeld van een grimmige wedstrijd en een gerichte vuistslag van appellant, althans, het gaat volgens het hof om een onbesuisde en risicovolle beweging die de indruk maakt van een gerichte klap met de vuist. Er is geen sprake van een ongelukkige zwembeweging. Als appellant niet gericht heeft uitgehaald, dan kan volgens het hof appellant worden aangerekend dat hij bij het maken van de beweging onvoldoende oog heeft gehad voor de positie van verweerder en is de kans op het veroorzaken van ernstig letsel door appellant voor lief genomen. Verweerder hoefde niet bedacht te zijn op dit gedrag dat buitensporig en abnormaal gevaarlijk is en buiten de normaal aanvaardbare risico’s van sport en spel valt.

Overigens gaat het hof niet mee in de bezwaren van appellant tegen de getuigenverklaringen. De verklaringen zijn namelijk consistent en appellant is de enige die anders verklaart. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de validiteit van de getuigenverklaringen.  Daarnaast heeft appellant ook de mogelijkheid gehad om getuigen op te roepen die hij zelf wenste te horen, maar heeft daar geen gebruik gemaakt.

Verder is er volgens het hof geen sprake van eigen schuld, omdat niet uit de getuigenverklaringen blijkt dat verweerder appellant zou hebben vastgehouden, waardoor appellant zich los zou hebben moeten worstelen. Ook ziet het hof wel een causaal verband tussen het incident en de schade, omdat ook in hoger beroep niet is bestreden dat verweerder een gebroken kaak heeft opgelopen. Het is daardoor aannemelijk dat verweerder door het incident in ieder geval enige schade heeft geleden.

Appellant trekt dus aan het kortste eind en is aansprakelijk voor de schade van verweerder. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Conclusie

Concluderend kan in deze kwestie gesproken worden van een onrechtmatige gedraging die niets te maken heeft met het spel van waterpolo. De verhoogde drempel voor aansprakelijkheid binnen een sport- en spelsituatie behelst in geval voor deelnemers van een waterpolowedstrijd derhalve geen vrijbrief voor het opzettelijk slaan van een andere deelnemer.

Contact

Wilt u weten wat deze uitspraak voor u betekent? Neemt u dan vooral contact met ons op. Dat kan via het telefoonnummer boven in beeld of via info@jba.nl.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *