Letselschade veroorzaakt door een paard

Op 16 juni jl. deed het Gerechtshof Arnhem–Leeuwarden uitspraak in een zaak waarbij de benadeelde letsel aan haar hand opliep doordat een paard op haar hand was gaan staan. Er was niemand bij het ongeval aanwezig. De benadeelde stelde de eigenaar van het paard aansprakelijk. In deze zaak speelde de vraag of de benadeelde er in slaagt om voldoende bewijs te leveren dat het letsel aan haar hand / duim is veroorzaakt door het paard waarvoor de eigenaar aansprakelijk is. U kunt hier de uitspraak lezen.

Wat gebeurde er?

In de zomer van 2014 heeft benadeelde tijdens de vakantieperiode het paard van de wederpartij verzorgd. Tijdens de verzorging van het paard liep de benadeelde letsel op aan haar rechterhand. Daardoor ontstond blijvende letselschade aan de rechterduim van benadeelde. Er was niemand bij het ongeval aanwezig, er waren dus geen getuigen.

Het geschil

De benadeelde vordert bij de kantonrechter een verklaring voor recht dat de eigenaar van het paard aansprakelijk is voor de letselschade aan de hand die het paard heeft toegebracht. De vordering is gebaseerd op artikel 6:197 BW: “de bezitter van een dier is in beginsel aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade”.

Namens de eigenaar van het paard wordt de toedracht van het ongeval bestreden en wordt bestreden dat de verwondingen van de hand van de benadeelde is veroorzaakt doordat het paard met haar onbeslagen hoeven op de hand van benadeelde is gaan staan. Na getuigenverhoren en conclusiewisseling oordeelt de kantonrechter dat de benadeelde er niet in slaagt om voldoende bewijs aan te leveren. De vordering wordt in eerste aanleg daarom afgewezen.

De benadeelde gaat tegen de beslissing van de kantonrechter in hoger beroep.

De beoordeling van het hof

De eigenaar van het paard betwist de toedracht van het ongeval. Dit betekent dat de bewijslast hiervan op de benadeelde rust. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv geldt namelijk dat de stelplicht en – bij voldoende betwisting – de bewijslast dat de (letsel)schade is veroorzaakt door een dier, rust op de benadeelde. Volgens de benadeelde verkeert zij in een problematische bewijspositie, nu alleen zijzelf aanwezig was bij het ongeval en niemand anders. Mocht hiermee de benadeelde bedoelen dat ‘een verminderde bewijslast’ op zijn plaats is, dan wel een bewijslastomkering oordeelt het hof als volgt.

Het is het hof niet gebleken dat hier sprake is van (on)geschreven recht/rechtsregels die een uitzondering op de bewijslastverdeling met zich meebrengen.

Dat (mogelijk) sprake is van een bewijsnood aan de zijde van de benadeelde doordat zij als enige feitelijk betrokken was bij het ongeval, is onvoldoende voor het omkeren van de bewijslast. Het hof zal het door de benadeelde aangedragen bewijs daarom opnieuw beoordelen.

Allereerst beoordeelt het hof het medische verslag van de SEH. Daaruit blijkt dat de benadeelde in het ziekenhuis heeft verteld dat de “wond aan rechterduim als gevolg van paard op gestaan”.

Verder heeft de benadeelde als getuige onder meer ter zitting bij de kantonrechter verklaard dat het paard de stal uit liep en dat zij daardoor is gevallen. Ze wilde het paard met het touw dat aan zijn halster vastzit, vastmaken aan het traliewerk naast de deur maar het paard begon te rennen door de gang. De benadeelde viel vervolgens voorover en het paard ging met zijn achterbeen over de hand gaan. Ze had het touw inmiddels losgelaten.

Voorts verklaarde de echtgenoot van de benadeelde ter zitting bij de kantonrechter dat hij na het ongeval werd ingelicht over het ongeval van zijn echtgenote. Zijn echtgenote vertelde vrijwel direct dat het paard op haar hand is gaan staan – en toen was er nog geen sprake van enig geschil over aansprakelijkheid of de aard van het letsel. Dit blijkt ook uit het SEH-verslag.

Het hof hecht waarde aan die getuigenverklaringen die de verklaring van de benadeelde ondersteunen dat het paard op haar hand is gaan staan; de beschrijving in het SEH-verslag sluit daar op aan.

Concluderend oordeelt het hof dat sprake is van voldoende en overtuigende aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de (partij)getuigenverklaring van de benadeelde voldoende geloofwaardig maken. Daarmee slaagt de benadeelde in haar bewijsopdracht en is de bezitter van het paard aansprakelijk voor de letselschade die de benadeelde heeft opgelopen als gevolg van het ongeval.

Conclusie

In de regel geldt “wie eist, bewijst”. Het bewijzen van feiten en/of stellingen kan op verschillende manieren gebeuren. Vaak is een gebeurtenis lastig te bewijzen, wanneer er geen getuigen aanwezig waren bij het vooral. Er is dan niemand die de verklaring van de benadeelde óf de wederpartij kan ondersteunen. In dit geval hecht het hof voldoende waarde aan verklaringen van de benadeelde tegenover derden direct na het ongeval, waardoor de aansprakelijkheid van de bezitter van het paard aangenomen kan worden.

Contact

Dit blog is geschreven door Lonneke Stoots. Heeft u een vraag over dit onderwerp of bent u benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen, bel dan met 073-6900888, stuur een facebookbericht, of stuur een e-mail naar info@jba.nl.

 

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *