Kind (11) rijdt met elektrische fiets tegen auto: ouders zijn aansprakelijk, maar voor welk gedeelte?

Op 26 april 2024 heeft de rechtbank Amsterdam zich uitgelaten over de vraag of de ouders van een elfjarige jongen die met zijn elektrische fiets in botsing is gekomen met een bestelbus, aansprakelijk zijn voor de schade aan de bestelbus dientengevolge. De uitspraak is op 17 mei 2024 gepubliceerd en kunt u hier teruglezen.

Feiten
Op 9 juni 2022 vond in Amsterdam een aanrijding plaats tussen een elfjarige jongen met een elektrische fiets en een bestelbus. De elektrische fiets had trapondersteuning en een gashendel en was bovendien opgevoerd tot wel 38 kilometer per uur. Vast staat dat de bestuurder van de fiets haaientanden op het fietspad heeft genegeerd en ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de bestelbus. Bij het oversteken is de jongen vervolgens met zijn fiets tegen de rechtervoorkant van de bestelauto gebotst. De bestelbus reed op dat moment over de openbare weg en naderde een kruispunt. De schade aan de bestelbus bedraagt een bedrag van € 3.413,18.

Geschil
De bestuurder van de bestelbus heeft de ouders van de elfjarige jongen aansprakelijk gesteld voor zijn schade die hij door het ongeval heeft geleden. De bestuurder van de bestelbus heeft zijn vordering gebaseerd op artikel 6:162 BW en artikel 6:169 BW.

Artikel 6:169 BW bepaalt dat degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk is voor schade aan derden toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan.

Beoordeling rechtbank
De rechtbank heeft zich allereest gebogen over de vraag of de elektrische fiets waarop de jongen reed aan te merken is als een motorrijtuig in de zin van de Wegenverkeerswet. Is de elektrische fiets niet aan te merken als een motorrijtuig in de zin van Wegenverkeerswet, dan is sprake van een aanrijding tussen een niet-motorrijtuig en een motorrijtuig (de auto) en dient de casus beoordeeld te worden in het kader van artikel 185 WVW.

Artikel 185 WVW beschermt bestuurders van niet-motorrijtuigen ten opzichte van bestuurders van motorrijtuigen bij een verkeersongeval waarbij door het motorrijtuig schade is toegebracht aan (de bestuurder van) het niet-motorrijtuig. Bestuurders van niet-motorrijtuigen krijgen bij een aanrijding tenminste de helft van hun schade vergoed, tenzij de bestuurder van het motorvoertuig aantoont dat er sprake is van overmacht, dan wel van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van de tegenpartij. Indien de bestuurder van het niet-motorvoertuig jonger dan 14 jaar is, krijgt hij zelfs zijn volledige schade vergoed, tenzij sprake is van overmacht, dan wel van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van het kind.

Indien het niet-motorrijtuig juist schade heeft toegebracht aan het motorrijtuig, zoals in casu het geval is, dan speelt de zogenoemde reflexwerking van 185 WVW. Deze reflexwerking houdt in dat bij een aanrijding tussen een auto en een fietser waarbij de auto beschadigd raakt, deze schade, óók als de fietser schuld heeft aan de aanrijding, deels voor rekening blijft van de automobilist zelf, tenzij er sprake is van overmacht aan de zijde van de automobilist. Als het een minderjarige fietser betreft, is slechts sprake van overmacht in geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Is geen sprake van overmacht, dan blijft een gedeelte van de schade van de automobilist voor zijn eigen rekening. Wélk gedeelte voor rekening van de automobilist blijft, moet worden vastgesteld aan de hand van de in artikel 6:101 BW neergelegde causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie.

Is de elektrische fiets in casu aan te merken als een motorrijtuig in de zin van Wegenverkeerswet?
Artikel 1 lid c WVW verstaat onder motorrijtuigen alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders, met uitzondering van fietsen met trapondersteuning.

De rechtbank stelt in casu vast dat de fiets waarmee de elfjarige jongen reed trapondersteuning had. Op de foto’s van de fiets op de plaats van het ongeval lijkt weliswaar een gashendel zichtbaar, maar niet is vastgesteld of die wel of niet geactiveerd kan worden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de fiets waarop de jongen reed niet aan te merken is als een motorrijtuig in de zin van Wegenverkeerswet.

Het gevolg hiervan is dat in casu moet worden uitgegaan van de reflexwerking van artikel 185 WVW, nu door een niet-motorrijtuig schade is toegebracht aan een motorrijtuig.

De rechtbank oordeelt in casu dat de automobilist géén beroep toekomt op overmacht, nu van opzet of aan opzet grenzende bewuste roekeloosheid aan de zijde van de fietser geen sprake is geweest. De fietser heeft weliswaar een ernstige verkeersfout gemaakt door geen voorrang te verlenen aan de automobilist, maar niet is gebleken dat de fietser opzettelijk tegen de auto is aangereden en evenmin is gebleken dat de fietser zich vlak voor het oversteken bewust was van het grote risico op de aanstaande aanrijding en zijn oversteek niettemin uit roekeloosheid heeft doorgezet.

Nu de automobilist geen beroep toekomt op overmacht, dient er een causaliteitsverdeling plaats te vinden. Daarbij komt het aan op de vraag in welke mate enerzijds het weggedrag van de automobilist zelf en anderzijds dat van de fietser aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.

In casu oordeelt de rechter dat de automobilist bij het naderen van de kruising niet in staat is gebleken (voldoende) te anticiperen op de fout van de fietser, door zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. De fietser daarentegen heeft een ernstige verkeersfout gemaakt door haaientanden te negeren en ten onrechte geen voorrang te verlenen aan de automobilist. Vanwege het zeer gevaarzettende karakter van die gedraging, weegt dit zwaar in het kader van de causaliteitsafweging. De rechter vindt een causaliteitsverdeling van 20% voor de automobilist en 80% voor de fietser daarom passend.

De rechter ziet vervolgens echter nog aanleiding voor een billijkheidscorrectie, omdat de fietser op het moment van het ongeluk nog maar 11 jaar oud was. Een zekere mate van impulsiviteit en onberekenbaarheid is inherent aan het (verkeers)gedrag van kinderen van deze leeftijd. De billijkheid brengt mee dat verwezenlijking van risico’s van dit verkeersgedrag deels voor rekening blijft van meer ervaren verkeersdeelnemers, te meer in situaties waarin de betrokken minderjarige de zwakkere verkeersdeelnemer is. De rechter ziet in de omstandigheden van het geval grond om de schadevergoedingsplicht van de ouders van het kind te beperken tot 50%.

Conclusie
Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat de ouders van de fietser aansprakelijk zijn voor het ongeval en gehouden zijn om een schadebedrag van € 1.706,59 (50% van € 3.413,18) te voldoen aan de automobilist. Bent u zelf betrokken geraakt bij een verkeersongeval en bent u benieuwd of u recht heeft op schadevergoeding? Neem gerust contact op met een van onze advocaten voor meer informatie!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *