Voordeelstoerekening van AOV-uitkeringen in een letselschadezaak

Op 12 mei 2025 publiceerde de rechtbank Overijssel een beschikking van december 2024 in een deelgeschil. De procedure ging over een onderwerp dat regelmatig in letselschadezaken aan bod komt, namelijk over de vraag of uitkeringen uit een afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering door de aansprakelijk verzekeraar in een letselschadezaak mogen worden verrekend op grond van voordeelstoerekening (art. 6:100 BW). In dit geval oordeelde de rechtbank van niet. De uitspraak is hier terug te lezen.

De procedure: de casus, de verzoeken en het verweer

De verzoekende partij in deze procedure was op 29 maart 2019 het slachtoffer geworden van een verkeersongeval, waarbij hij als fietser werd aangereden door een auto en hierdoor letsel opliep. ASR erkende als WAM-verzekeraar hiervoor aansprakelijkheid. Tijdens het ongeval was het slachtoffer werkzaam in maatschapsverband. Hij sloot eind 2015 en begin 2016, dus ruime tijd voor het ongeval, drie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bij Movir af (hierna: AOV). Omdat hij door het ongeval arbeidsongeschikt raakte ontving hij uit hoofde van deze verzekeringen AOV-uitkeringen. De maatschap werd rond 1 maart 2020 beëindigd. Op 30 december 2020 werd de automobilist (lees: de verzekerde van ASR) strafrechtelijk veroordeeld op grond van art. 6 WVW en werd hem een taakstraf opgelegd.

Het slachtoffer startte een deelgeschilprocedure op bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, met het verzoek aan de rechtbank om voor recht te verklaren dat de AOV’s sommenverzekeringen betroffen die strekken tot vergoeding van allerlei verschillende schadeposten die niet (volledig) door ASR vergoed worden in deze zaak. Ook werd de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat de uitkeringen die waren gedaan in deze zaak op basis van de AOV’s niet door ASR mochten worden verrekend (art. 6:100 BW). Ook werd om een kostenveroordeling verzocht. ASR betoogde in dit deelgeschil dat de ontvangen uitkeringen om diverse redenen wel volledig althans grotendeels voor verrekening in aanmerking moesten komen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde allereerst dat het slachtoffer ontvankelijk was in deze procedure omdat een rechterlijk oordeel over het geschilpunt tussen partijen in deze zaak kon bijdragen aan het totstandkomen van een vaststellingsovereenkomst.

Vervolgens overwoog de rechtbank dat tussen beide partijen een discussie liep over de vraag wat het karakter is van de door het slachtoffer afgesloten AOV’s. Betrof dit een (zuivere) sommenverzekering of zagen de polissen juist op het (enkel) afdekken van mogelijke financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid? De rechtbank wees hierbij op het feit dat de kwalificatie van een particuliere AOV in de rechtspraak al diverse keren aan de orde is gekomen. Uit die rechtspraak blijkt dat, wanneer het gaat om de kwalificatie van een dergelijke verzekering, het aankomt op uitleg van de overeenkomst en dat deze uitleg met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel. Dit betekent dat de vraag of een AOV een schade- of een sommenverzekering is niet in zijn algemeenheid kan worden beantwoord en dat het antwoord dus afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de omschrijving van het verzekerd risico in de polisvoorwaarden en wat tussen partijen bij afsluiting van de overeenkomst is besproken. Op basis van rechtspraak van de Hoge Raad uit 2008 geldt hierbij wel dat een particuliere AOV in het algemeen een sommenverzekering is. Er is sprake van een schadeverzekering wanneer de hoogte van het daadwerkelijke inkomen van degene die de verzekering afsloot bij het afsluiten van de verzekering een rol heeft gespeeld. Echter, als deze relatie enkel beperkt is gebleven tot de afsluitingsfase van de verzekering en daarna niet meer (bijv. niet meer bij de vaststelling van de hoogte van de daadwerkelijk te verlenen uitkering) dan is er (toch) sprake van een sommenverzekering.

Dit laatste was aan de orde in deze zaak. Het bleek de rechter namelijk dat het inkomen van het slachtoffer bij het aangaan van de AOV’s een rol had gespeeld maar bij de bepaling van de hoogte van de uitkering(en) vervolgens niet. Op grond van de polisvoorwaarden bleek dat de uitkeringen aan het slachtoffer (enkel) afhankelijk waren gesteld van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het inkomen van het slachtoffer voor het ongeval speelde bij het bepalen van de uitkeringen geen rol: er werd enkel een dagbedrag uitgekeerd op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid, dus onafhankelijk van de vraag of het slachtoffer daadwerkelijk inkomensschade leed. Dit betekende volgens de rechtbank dat er in deze zaak sprake was van zuivere sommenverzekeringen en niet van schadeverzekeringen.

De vraag die de rechtbank daarna beantwoordde was die van de voordeelstoerekening: is het redelijk dat ASR de door het slachtoffer ontvangen AOV-uitkeringen met de door haar te vergoeden schade wilde verrekenen? De rechtbank oordeelde dat het toepasselijk wetsartikel voor deze vraag, art. 6:100 BW, niet in een eenvoudige en eenduidige regel voorziet die een antwoord biedt op deze vraag. Wel noemt het artikel de redelijkheid als leidraad. Ook heeft de Hoge Raad geoordeeld dat die redelijkheid met de in artikel 6:98 BW (toerekening naar redelijkheid in de omvangsfase) besloten maatstraf moet worden ingevuld. Hieruit volgt, aldus de rechtbank, dat de rechter op grond van wat op basis van de omstandigheden van het geval redelijk is te achten dient te beslissen of een uitkering als een voor verrekening in aanmerking komend voordeel is te beschouwen.

De rechtbank wees hierbij naar het arrest IBC/Derkx uit 1969 en het daarin ingenomen oordeel van de Hoge Raad dat wanneer er sprake is van een sommenverzekering die door de benadeelde zelf is afgesloten, zoals ook in dit geval, als uitgangspunt geldt dat dit de aansprakelijke partij niet aangaat. Hieruit volgt, aldus de rechtbank, echter niet de conclusie dat in dat soort situaties per definitie geen voordeelstoerekening aan de orde is. Daarvoor moet (nog steeds) worden gekeken naar de gezichtspunten die de Hoge Raad hiervoor in het arrest Verhaeg/Jenniskens uit 2010 heeft gegeven. In dit arrest is onder meer opgenomen dat van verrekening in het algemeen slechts sprake kan zijn als de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als waarvoor de partij die zich op voordeelstoerekening beroept aansprakelijk is. Bij een schadeverzekering mag in beginsel verrekend worden; bij een sommenverzekering in beginsel niet (al kan dit anders zijn wanneer de premie van die verzekering door de aansprakelijke persoon is betaald).

Aan de hand van deze gezichtspunten oordeelde de rechtbank dat het hier ging om vergoeding van dezelfde schade als die ASR moest vergoeden, namelijk verlies van verdienvermogen. Echter, de conclusie luidde toch dat verrekening in dit geval niet redelijk was. Daarvoor gold onder meer dat de AOV-uitkeringen in dit geval los stonden van de daadwerkelijk geleden schade en de uitkering lager was dan het daadwerkelijk verlies aan inkomen omdat het maximaal te verzekeren bedrag lager was dan het inkomen van het slachtoffer. Ook van belang was dat het slachtoffer de AOV’s zelf had afgesloten en hiervoor jarenlang hoge premies had betaald. Het uitgangspunt bij een sommenverzekering is ook dat algemene verrekening niet redelijk is. Bovendien ging het in deze zaak om een schuld- en geen risicoaansprakelijkheid, zeker ook nu de verzekerde van ASR op grond van art. 6 WVW strafrechtelijk was veroordeeld en dit artikel een schuldregime inhoudt, op grond waarvan deze verzekerde een ernstig verwijt van het schadetoebrengende feit kon worden gemaakt.

De conclusie van de rechtbank luidde daarmee dat het betoog van het slachtoffer werd gevolgd en dat het dus niet redelijk was om de uitkeringen te verrekenen met de door ASR uit te keren schadevergoeding aan het slachtoffer. De verzochte verklaringen voor recht werden dan ook toegewezen en ook werd een kostenveroordeling aan ASR opgelegd.

Tot slot

Het onderwerp van voordeelstoerekening komt met enige regelmaat in letselschadezaken voorbij. Hierbij gelden, zoals blijkt uit deze uitspraak, nog altijd de gezichtspunten die de Hoge Raad in 2010 al formuleerde. Aan de hand van een weging daarvan moet in het concrete geval worden beoordeeld of uitkeringen voor verrekening in aanmerking komen.

Heeft u vragen over deze uitspraak? Neem dan contact met ons op via info@jba.nl.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *