Kermisexploitant aansprakelijk voor ongeval van een driejarige jongen in funhouse

Op 5 augustus 2025 oordeelde de Rechtbank Gelderland over de vraag of de exploitant van een kermisattractie aansprakelijk is voor de schade van een driejarig kind, die met zijn hand tussen de loopband en de vloer terecht is gekomen. U kunt hier de uitspraak teruglezen.

 

Wat is er gebeurd?

 

Op 16 juni 2010 heeft een moeder samen met haar twee kinderen, waaronder haar driejarige zoon, een kermisattractie bezocht. De attractie betreft een zogenaamd “fun-house”. De attractie is een loophuis met vier verdiepingen waar diverse mechanische bewegende delen in aanwezig zijn. Deze bewegende delen bestaan o.a. uit beweegbare vloerdelen, transportbanden, sjimmytrap, draaiplateaus, loopton, etc.

 

In deze attractie bevindt zich op de tweede verdieping onder meer een lopende band waarop bezoekers staand kunnen worden verplaatst. De driejarige jongen is gevallen op de loopband en met zijn hand klem komen te zitten in een uitsparing tussen de lopende band en de verdiepingsvloer.

 

De jongen heeft door dit ongeval letsel opgelopen. Hij heeft zijn hand gekneusd en hij liep tevens op de rug van zijn hand en zijn vingers tweedegraads brandwonden en ontvellingen op. Na het ongeval is de jongen in het ziekenhuis opgenomen. Hij is aan zijn hand geopereerd en er is een huidtransplantatie verricht. De jongen staat nog jaarlijks onder controle bij een brandwondencentrum.

 

De kermisexploitant was van 2007 tot en met 2011 de eigenaar van de attractie. Daarna heeft zij de attractie overgedaan aan een derde.

 

Deelgeschil

 

De moeder heeft de kermisexploitant aansprakelijk gesteld voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval. Er bestond vervolgens wat onduidelijkheid over de vraag of de kermisexploitant wel of geen geldige aansprakelijkheidsverzekering had.

 

Bij e-mailbericht van 8 augustus 2013 heeft de assurantietussenpersoon van de kermisexploitant, namens de kermisexploitant aan de gemachtigde van de moeder meegedeeld dat er wel dekking bestaat op de verzekering. Namens de moeder is toen verzocht om in onderhandeling te treden om tot een minnelijke regeling te komen. Vervolgens zijn er nog wat rappelberichten toegezonden aan de assurantiepersoon. De aansprakelijkheid is buiten rechte in ieder geval niet expliciet erkend.

 

Uiteindelijk is de moeder een deelgeschil gestart. De moeder vordert een verklaring voor recht dat de kermisexploitant aansprakelijk is voor het ongeval dat haar zoon op 16 juni 2010 is overkomen en dat de kermisexploitant gehouden is de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden.

 

Aan het verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat de attractie niet voldoet aan de vereisten van het Warenbesluit attractie- en speeltoestellen (WAS). Daarmee is volgens de moeder sprake van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW en van aansprakelijkheid van de kermisexploitant op grond van artikel 6:181 BW. Door het houden van onvoldoende toezicht op het gebruik van de attractie heeft de kermisexploitant tevens haar zorgplicht als exploitant geschonden, aldus de moeder. Voorgaande twee gronden leveren tevens een tekortkoming in de nakoming op van de verbintenis tussen de zoon (vertegenwoordigd door zijn moeder) en de kermisexploitant, dan wel een onrechtmatige daad van de kermisexploitant jegens de zoon op grond van artikel 6:162 BW.

 

Verweer kermisexploitant

 

De kermisexploitant heeft zich op het standpunt gesteld dat de attractie geen gebreken vertoonde, althans niet met betrekking tot de manier waarop de jongen het letsel heeft opgelopen. De attractie voldeed volgens de kermisexploitant aan de wettelijke vereisten. Verder heeft volgens de kermisexploitant niet zij, maar de moeder zelf onvoldoende toezicht gehouden. Van een tekortkoming of een onrechtmatige daad is volgens de kermisexploitant dan ook geen sprake.

 

Hoe oordeelde de rechtbank?

 

De vraag die eerst aan de orde komt is of de attractie die de kermisexploitant exploiteerde voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen, aldus de rechtbank. De Hoge Raad heeft met betrekking tot een opstal (artikel 6:174 BW) handvatten gegeven voor de vraag aan welke eisen een opstal moet voldoen. Deze handvatten worden ook toegepast voor de beoordeling van andere kwalitatieve aansprakelijkheden, zoals een gebrekkige roerende zaak in de zin van artikel 6:173 BW (in dit geval de attractie). De rechtbank zal de stellingen van partijen omtrent de al dan niet gebrekkige staat van de attractie en het door de kermisexploitant uitgeoefende toezicht dan ook beoordelen aan de hand van deze criteria.

 

De vraag is allereerst aan welke eisen de attractie moest voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat het funhouse een attractietoestel is in de zin van het WAS. In artikel 4 WAS staat dat attractietoestellen zodanig zijn ontworpen en vervaardigd, zodanige eigenschappen hebben en van zodanige opschriften zijn voorzien, dat zij bij redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. In artikel 15 WAS staat dat degene die een attractietoestel voorhanden heeft, ervoor zorgt dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.

 

Voor de vraag of de attractie gevaar opleverde voor de veiligheid van de bezoekers bij redelijkerwijs te verwachten gebruik, is naar het oordeel van de rechtbank allereerst van belang dat het gebruik van de attractie was toegestaan voor jonge kinderen. In 2010 waren er geen leeftijdsnormen voorgeschreven vanuit de keuringsinstantie. De kermisexploitant zelf hanteerde de leeftijdsgrens van 3 jaar om zelfstandig de attractie te mogen betreden. De rechtbank komt tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het slachtoffer als driejarig kind de attractie mocht betreden. Dat zijn moeder als begeleider met hem is meegegaan, staat niet ter discussie.

 

Vervolgens is de vraag of de attractie gevaar opleverde. De kermis exploitant heeft dat betwist en heeft aangevoerd dat de attractie is vervaardigd door een gerenommeerd bedrijf in Italië, uitvoerig is getest en vervolgens periodiek is gekeurd door een keuringsinstantie in Nederland. De rechtbank overweegt dat dit enkele feit echter niet betekent dat de attractie niet gebrekkig kan zijn geweest. Ook het verweer dat in het proces-verbaal van de NVWA wordt geconcludeerd dat de attractie niet gebrekkig was, kan niet slagen. Dat de mogelijkheid van beklemming bij de inspectie niet is geconstateerd, wil niet zeggen dat er ten tijde van het ongeval geen sprake was van een onveilige situatie. De inspectie heeft pas tien maanden na het ongeval plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de inspectie blijkt dat er in de tussentijd meerdere aanpassingen aan de attractie zijn gedaan, waaronder het monteren van andere motoren op de transportbanden (de rechtbank gaat ervan uit dat dit de loopbanden betreft) en het plaatsen van een mechanische klep. Of dit van invloed is geweest op de feitelijke situatie aan het einde van de loopband, en of er nog andere aanpassingen zijn gedaan, is niet meer na te gaan. Het ongeval heeft inmiddels vijftien jaar geleden plaatsgevonden en de attractie is niet meer in eigendom van de kermisexploitant.

 

Vast staat dus slechts dat de driejarige jongen, die onder begeleiding de attractie mocht betreden, op de loopband is gevallen en daarbij met zijn hand bekneld kon raken in een ruimte tussen het einde van de loopband en de verdiepingsvloer. Zowel uit de documenten van de NVWA als uit door de moeder overgelegde krantenartikelen blijkt bovendien dat een vergelijkbaar ongeval op de loopband in de attractie meerdere keren heeft plaatsgevonden, steeds met jonge kinderen. De kermisexploitant heeft ook in elk geval erkend dat enige tijd later op de kermis in Schagen een jong meisje ook met haar hand is komen klem te zitten op dezelfde plaats als de driejarige jongen.

 

De rechtbank acht verder van belang dat de kermisexploitant heeft erkend dat vallen en struikelen horen bij het gebruik van een funhouse. Dit aspect levert een mogelijk gevaar op voor bezoekers in de zin van artikel 4 van het WAS. Als het gevaar van struikelen en vallen voorzienbaar is, dient de bedrijfsmatig exploitant van een kermisattractie in verband met de daaraan verbonden risico’s adequate veiligheidsvoorzieningen te treffen. Op de exploitant rust een zware zorgplicht ten aanzien van de veiligheidsaspecten van de attractie, te meer als jonge kinderen tot de attractie worden toegelaten. Het lag dan ook op de weg van de kermisexploitant om zodanige voorzieningen te treffen dat het gebruik van de attractie, waarbij kennelijk vallen en struikelen regelmatig voorkomt, geen risico’s zou opleveren voor het ontstaan van ernstig letsel zoals dat bij de jongen is ontstaan, aldus de rechtbank.

 

De kermisexploitant heeft toegelicht dat bij de attractie drie veiligheidsmaatregelen waren getroffen om de loopband stil te kunnen zetten bij calamiteiten, te weten: (i) een noodstop bij de kassa, te bedienen door het personeel, (ii) een noodstop op de gang van de tweede verdieping van de attractie op de plaats voordat men de hoek om ging richting de loopband (dus ruim voor de plaats van het ongeval) en (iii) een sensor onder de loopband (dus op de plaats van het ongeval). Ten aanzien van de noodknop bij de kassa heeft de kermisexploitant toegelicht dat bij gebruik daarvan de loopband weliswaar snel stopte, maar dat bij gebruik van de band door meerdere mensen dat mogelijk niet snel genoeg was en dat daarom na het ongeval de nieuwe motoren zijn aangebracht. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voldoende adequate veiligheidsmaatregel. Daar komt bij dat uit de overgelegde verklaringen blijkt dat het contact maken met de kassamedewerker moeizaam verliep, mede vanwege de drukte en de harde muziek op de kermis, en het daardoor enige tijd duurde voordat de loopband daadwerkelijk stilstond. De rechtbank is van oordeel dat ook de tweede noodstop niet op een adequate plaats zat om maatregelen te treffen tegen gevaren bij het gebruik van de loopband. De knop zat daarvoor op een onhandige plaats, zo heeft ook de kermisexploitant zelf erkend.

 

Ten slotte geldt ten aanzien van de sensor onder de loopband het volgende. De sensor moest ervoor zorgen dat de band stopte bij calamiteiten. De rechtbank stelt vast dat dat in het geval van de jongen echter niet is gebeurd. Hij heeft ernstig letsel opgelopen door zijn beknelling, mede als gevolg van het feit dat de band niet stopte maar juist nog lange tijd bleef doordraaien totdat deze door een medewerker handmatig werd stilgezet.

 

De rechtbank is van oordeel dat daarmee sprake is van gevaar voor de veiligheid van bezoekers van de attractie, zoals bedoeld in de artikelen 4 en 15 WAS. De kermisexploitant heeft onvoldoende gedaan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen, terwijl zij die mogelijkheid wel had. Zij had de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een werkend systeem om de band direct tot stilstand te laten komen bij een calamiteit, zoals in dit geval een beknelling tussen de loopband en de verdiepingsvloer. Nu de sensor kennelijk niet werkte heeft zij hieraan niet voldaan en betekent dit dat de attractie gevaar opleverde voor de veiligheid van bezoekers.

 

Gelet op het feit dat struikelen en vallen kennelijk gebruikelijk was in de attractie, had van de kermisexploitant daarnaast mogen worden verwacht dat zij bezoekers, en zeker begeleiders van zeer jonge kinderen, beter informeerde over deze gevaren. Er was verder ook geen personeel aanwezig in de attractie om toezicht te houden, instructies te geven of de noodknop zo nodig te kunnen bedienen.

 

Het verweer van de kermisexploitant dat de moeder zelf onvoldoende toezicht heeft gehouden nu zij haar zoon niet heeft zien vallen, kan niet slagen. Niet betwist is dat de moeder zich vlak achter haar zoon bevond, maar dat haar zoon bij het omgaan van een bocht direct op de loopband terecht kwam en daar viel. Gelet op het voorgaande kon van de moeder zonder enige instructie van de kermisexploitant niet worden verwacht dat zij voor haar zoon uitging in de attractie. Bovendien is niet toegelicht welk verschil dit zou hebben gemaakt, omdat ook in dat geval haar zoon had kunnen vallen en bekneld raken.

 

Conclusie

 

De rechtbank komt tot de conclusie dat de kermisattractie niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden en dat de kermisattractie dus gebrekkig was. De kermisexploitant heeft niet voldaan aan de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van haar gevergd konden worden. De kermisexploitant is derhalve aansprakelijk voor de schade die de het slachtoffer heeft opgelopen. Daarmee is de door eiseres gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. De gevraagde verklaring voor recht is daarom door de rechter toegewezen.

 

Heeft u vragen over dit onderwerp?

 

Aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Dat kan via het telefoonnummer boven in beeld of door een e-mailbericht te sturen naar info@jba.nl.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *