Gemeente Delft is aansprakelijk voor de verschrikkelijke gevolgen van een omgewaaid schrikhek
Het Gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat de gemeente aansprakelijk is voor een ernstig ongeval waarbij een snorfietser ten val kwam nadat hij tegen een omgewaaid schrikhek was aangereden.
De zaak in het kort
Op maandag 11 maart 2019 deden zich op de Julianalaan in Delft kort na elkaar twee vrijwel identieke ongevallen voor. Twee scooterrijders reden tegen een omgewaaid afzettingshek (ook wel ‘schrikhek’ genoemd) en kwamen ten val. Eén van de betrokkenen is later aan zijn verwondingen overleden. Het andere slachtoffer, liep hoofdletsel op en verbleef enkele maanden in een revalidatiecentrum. Hij was op het moment van het ongeval verzekerd bij DSW.
In de nacht voorafgaand aan het ongeval stormde het, en ook op de ochtend zelf was het onstuimig weer. In het weekend ervoor gold voor de kustprovincies eerst code geel en daarna code oranje.
Ten tijde en op de plek van het ongeval waren werkzaamheden bezig. Echter, (snor)fietsers konden aan beide kanten via de gemarkeerde fietsstroken langsrijden.
DSW heeft de ziektekosten van het slachtoffer vergoed en vordert als gesubrogeerd verzekeraar vergoeding daarvan van de gemeente Delft. Volgens DSW was sprake van een gevaarzettende situatie op grond van artikel 6:162 BW waarvoor de gemeente aansprakelijk is.
De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van DSW toegewezen.
Standpunt gemeente in hoger beroep
De gemeente was het niet eens met het oordeel van de rechtbank en vraagt het hof om de vorderingen van DSW alsnog af te wijzen. Volgens de gemeente was er géén sprake van een gevaarzettende situatie waarvoor zij aansprakelijk kan worden gehouden.
Subsidiair stelt de gemeente dat sprake is van 50% eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. Daarnaast voert zij aan dat, met toepassing van de billijkheidscorrectie, de volledige schade uiteindelijk voor rekening van het slachtoffer zou moeten blijven.
Juridisch kader
In deze zaak heeft de rechtbank voorop gesteld dat op de gemeente als wegbeheerder een zorgplicht rust voor de veiligheid van de door haar beheerde weg. Meer concreet houdt deze zorgplicht in dat de wegbeheerder ervoor dient te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Het gaat daarbij om een schuldaansprakelijkheid (ex art. 6:162 BW) en niet om een risicoaansprakelijkheid (ex art. 6:174 BW).
De wegbeheerder kan dus, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van (niet van de weg, het weglichaam of weguitrusting deel uitmakende) voorwerpen op de weg op grond van art. 6:162 BW.
Daarvoor is nodig dat de wegbeheerder het verwijt kan worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze zorgplicht is tekortgeschoten. Indien de wegbeheerder bekend is met de aanwezigheid van het voorwerp op de weg, zijn de zogenaamde Kelderluik-criteria van belang:
- in hoeverre is niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk,
- hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan,
- hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn, en
- in hoeverre is het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk.
Beoordeling Gerechtshof
Het gerechtshof komt, op basis van het toepasselijke juridische toetsingskader, tot de conclusie dat sprake was van een gevaarzettende situatie. Daarmee is de gemeente aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
Bij dit oordeel betrekt het hof onder meer dat de gemeente het schrikhek zelf heeft geplaatst en dat het hek niet was verzwaard met zandzakken of op andere wijze. Volgens het hof moest het voor de gemeente duidelijk zijn geweest dat dit type hek bij harde wind of storm kon omwaaien. Relevant is ook dat het schrikhek in dit geval midden op een rijbaan stond die nog steeds toegankelijk was voor (snor)fietsers.
De gemeente heeft betoogd dat niet de plaatsing van het hek op zichzelf gevaarlijk was, maar dat het gevaar pas ontstond toen het hek omwaaide. Omdat de gemeente niet wist dat het hek daadwerkelijk was omgevallen, zou zij daarvoor ook niet aansprakelijk zijn.
Het hof verwerpt dit betoog. Vast staat dat het in het weekend van het ongeval stormachtig weer was, wat ook vooraf was aangekondigd. Dat schrikhekken als deze kunnen omwaaien als ze niet worden verzwaard, was bij de gemeente bekend. DSW heeft bovendien getuigenverklaringen overgelegd waaruit blijkt dat schrikhekken in de omgeving regelmatig omwaaiden, en dat daarvan ook meldingen werden gemaakt. Daarnaast blijkt uit een intern gemeentelijk verslag dat de gemeente zich bewust was van dit risico en daarom hekken soms wél verzwaarde.
De keuze om dit specifieke hek, dat midden op de rijbaan stond, niet te verzwaren, hing volgens de gemeente samen met het feit dat de weg toegankelijk moest blijven voor hulpdiensten. Tijdens de zitting heeft de gemeente hieraan toegevoegd dat arbo-regels verbieden dat één persoon een hek van meer dan 20 kg optilt. Voor het opzijzetten van een verzwaard hek zouden dus twee hulpverleners moeten uitstappen, wat volgens de gemeente ongewenst is. Het hof oordeelt echter dat de gemeente onvoldoende heeft onderbouwd waarom de keuze om het hek niet te verzwaren in dit geval verantwoord was. Als het noodzakelijk was om de Julianalaan als calamiteitenroute open te houden, had de gemeente kunnen afzien van het plaatsen van een hek midden op de weg en kunnen volstaan met verkeersborden — zeker gedurende de periode van harde wind.
De gemeente heeft ook betoogd dat het voor haar, gelet op beperkte middelen, niet mogelijk is om alle schrikhekken die binnen de gemeente worden gebruikt, te verzwaren. Het hof overweegt hierover dat het inderdaad voorstelbaar is dat niet elk schrikhek verzwaard hoeft te worden, bijvoorbeeld als het bij omvallen geen risico oplevert. Maar dat geldt niet voor een hek dat midden op de weg is geplaatst, terwijl de fietsstroken naast de weg gewoon in gebruik zijn door (snor)fietsers.
Tot slot heeft de gemeente een beroep gedaan op eigen schuld van het slachtoffer. Daarbij stelt zij dat zijn snorfiets was opgevoerd en harder kon rijden dan de toegestane 25 km/h. Volgens het hof zijn er echter onvoldoende aanwijzingen dat hij ten tijde van het ongeval daadwerkelijk sneller reed dan toegestaan.
Ook het argument dat het slachtoffer vanwege de weersomstandigheden stapvoets had moeten rijden, overtuigt het hof niet. Het slachtoffer moest de normale oplettendheid in acht nemen, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij dat niet heeft gedaan. Uit het verkeersongevallenanalyse-rapport blijkt bovendien dat het platliggende schrikhek zeer slecht zichtbaar was.
Verder wijst het hof het standpunt af dat het slachtoffer op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van het hek, omdat het deel uitmaakte van zijn vaste route naar het werk. Zelfs als hij het hek eerder had gezien, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat het nu, nauwelijks zichtbaar, plat op de rijbaan lag.
Ten slotte stelt de gemeente dat de eigen schuld gelegen is in het feit dat het slachtoffer niet over de fietsstrook reed, maar over het middendeel van de weg. Het hof volgt dit niet. Hoewel (snor)fietsers in beginsel op de fietsstrook horen, is dat onder de specifieke omstandigheden van dit geval — afgesloten rijbaan voor auto’s en stormachtig weer — geen verwijtbare keuze. Het hof oordeelt dan ook dat het rijden over het middendeel van de weg hem niet kan worden aangerekend.
Conclusie
Het hof bevestigt dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor het ongeval waarbij het slachtoffer ten val kwam door een omgewaaid schrikhek. De gemeente had moeten voorzien dat het hek, niet verzwaard en geplaatst midden op de weg, bij de storm kon omwaaien en daardoor een gevaar kon vormen. Extra maatregelen, zoals het verzwaren van het hek of het plaatsen van verkeersborden, hadden genomen moeten worden. De stelling van de gemeente dat het slachtoffer eigen schuld heeft aan het ongeval wordt door het hof afgewezen.