Artikel 185 WVW: bescherming van de ongemotoriseerde bij een verkeersongeval

Bij verkeersongevallen tussen gemotoriseerde en ongemotoriseerde verkeersdeelnemers is artikel 185 WVW de grondslag voor aansprakelijkheid. Deze bepaling biedt extra bescherming aan kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers. Een recente uitspraak laat opnieuw zien waarom dit artikel zo belangrijk is.

Wat is er gebeurd?

Op 20 september 2024 vond in Amsterdam een verkeersongeval plaats tussen een fietser (verzoeker) en een scooterbestuurder. De scooter reed over een doorgaande weg. Verzoeker fietste op een fietspad dat parallel aan deze weg liep en stak op enig moment de doorgaande weg over.

Op de plaats waar verzoeker overstak, stonden op het fietspad haaientanden en was een voorrangsbord geplaatst. Daarmee werd aangegeven dat het verkeer op het fietspad voorrang moest verlenen aan het verkeer op de doorgaande weg. Op enig moment zijn partijen in botsing gekomen op dit kruispunt.

Na het ongeval is verzoeker op eigen gelegenheid naar de spoedeisende hulp gegaan. Daar werden meerdere letsels vastgesteld, waaronder een breuk van de linkeroogkas, een mogelijke breuk van de linkervoet en een hersenschudding.

De verzekeraar van de scooterbestuurder, Achmea, heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar beriep zich op eigen schuld aan de zijde van verzoeker.

Juridisch kader

Normaal gesproken is artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) de grondslag voor aansprakelijkheid bij verkeersongevallen. De benadeelde moet dan stellen en bewijzen dat het ongeval het gevolg is van een onrechtmatige gedraging van de aangesproken partij.

Artikel 185 WVW bevat echter een bijzondere regeling voor verkeersongevallen waarbij een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer schade lijdt door een ongeval met een motorrijtuig. In dat geval is de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel aansprakelijk, tenzij sprake is van overmacht.

Ten aanzien van kinderen jonger dan 14 jaar geldt zelfs een verdergaande bescherming: de gemotoriseerde kan zich alleen op overmacht beroepen indien sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van het kind.

Hoewel de gemotoriseerde partij een beroep kan doen op eigen schuld van het slachtoffer (artikel 6:101 BW), geldt voor ongemotoriseerde verkeersdeelnemers van 14 jaar en ouder dat in beginsel ten minste 50% van de schade moet worden vergoed. Deze zogenoemde 50%-regel volgt uit het arrest IZA/Vrerink.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank stelt vast dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de openbare weg en dat daarbij een gemotoriseerde verkeersdeelnemer (de scooterbestuurder) en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer (de fietser) betrokken waren. Het geschil moet daarom worden beoordeeld aan de hand van artikel 185 WVW.

Achmea is als verzekeraar van de scooterbestuurder in beginsel aansprakelijk voor de schade die verzoeker als gevolg van het ongeval heeft geleden. Op overmacht heeft Achmea zich niet beroepen.

Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de aansprakelijkheid van Achmea moet worden verminderd wegens eigen schuld van verzoeker. Daarbij geldt, zoals eerder uiteengezet, dat eigen schuld – zolang geen sprake is van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid – er nooit toe kan leiden dat minder dan 50% van de schade wordt vergoed.

Bij de beoordeling van eigen schuld dient eerst een causaliteitsafweging plaats te vinden. Daarbij wordt gekeken in hoeverre het gedrag van beide partijen heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Pas daarna komt de billijkheidscorrectie aan de orde, waarbij onder meer de mate van verwijtbaarheid wordt meegewogen.

Niet in geschil is dat verzoeker ter plaatse voorrang had moeten verlenen aan de scooterbestuurder. Door dit niet te doen, heeft verzoeker een ernstige verkeersfout gemaakt.

Verzoeker heeft echter aangevoerd dat hij, ondanks de haaientanden en het voorrangsbord op het fietspad, geen voorrang hoéfde te verlenen toen hij de doorgaande weg overstak, omdat er geen verkeer op de doorgaande weg reed. Pas toen verzoeker op de kruising reed, zag hij de scooterbestuurder aankomen. Volgens verzoeker betekent dit dat scooterbestuurder dus veel harder moet hebben gereden dan de toegestane snelheid van 30 km/h, omdat scooterbestuurder zo plotseling verscheen en scooterbestuurder zijn voertuig ook niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen om zo een aanrijding met verzoeker te voorkomen. Deze verkeersfouten hebben de aanrijding veroorzaakt, aldus verzoeker. Achmea betwist dat scooterbestuurder te hard zou hebben gereden.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Het dossier bevat geen objectieve aanknopingspunten voor de gestelde snelheidsovertreding, een onverwachte rijrichting van de scooter of gebrekkige remmen. Dat de scooterbestuurder het ongeval niet heeft kunnen voorkomen, is onvoldoende om te concluderen dat scooterbestuurder verkeersfout(en) heeft gemaakt.

De rechtbank concludeert daarom dat de verkeersfout van verzoeker in overwegende mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.

Conclusie

Deze uitspraak onderstreept nogmaals het belang van artikel 185 WVW voor ongemotoriseerde verkeersdeelnemers. Ook in een situatie waarin de fietser een duidelijke verkeersfout heeft gemaakt – in dit geval het niet verlenen van voorrang ondanks haaientanden en een voorrangsbord – blijft de gemotoriseerde aansprakelijk voor ten minste 50% van de schade. Artikel 185 WVW vormt daarmee een belangrijk beschermingsmechanisme.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *