Hondenschool aansprakelijk voor val door opgedweilde hondenplas

Op 16 september 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich gebogen over de vraag of een bedrijf dat hondencursussen organiseert aansprakelijk is voor de schade die een deelnemer door een val over een natte vloer heeft opgelopen. De uitspraak is op 23 september 2025 gepubliceerd en hier terug te lezen.

Feiten

De Bréborgh exploiteerde in 2020 een dierenhotel met een hal waarin sinds 1994 hondentrainingscursussen plaatsvonden. In 2006 was de vloer in de hal opnieuw aangelegd. Het betrof een monolithisch afgewerkte betonnen vloer. Aan de zijkant van de hal stond een emmer met een dweil met daarbij een bordje ‘goed dweilen’ voor het geval een hond poepte of platste op de vloer.

Op 4 februari 2020 liep de benadeelde met zijn hond mee in een hondentraining. Er was een parcours uitgezet met hindernissen en matten. Een laatste onderdeel van de training betrof een tunnel. Eenmaal bij de tunnel aangekomen weigerde de hond van de benadeelde om de tunnel in te gaan. De benadeelde wilde een stap naar achteren doen en kwam ten val door een natte plek op de grond veroorzaakt door een plassende hond. Hij heeft hierdoor letsel aan zijn linkerarm, een drievoudige breuk in de bovenarm, deels verbrijzeld, opgelopen. Vier getuigen hebben het ongeval zien gebeuren en hebben een verklaring afgelegd.

De benadeelde heeft De Bréborgh aansprakelijk gesteld voor zijn schade. De Goudse, de aansprakelijkheidsverzekeraar van De Bréborgh, heeft in 2021 een toedrachtsonderzoek laten verrichten door DEKRA. In het rapport werd geconcludeerd dat de slipweerstand van de monolithisch afgewerkte betonvloer in de trainingshal, zowel in droge als in natte omstandigheden, voldoet aan de daarvoor voorgeschreven waarde. Daarbij werd wel de kanttekening gemaakt dat dit geen algemene garantie biedt voor het voorkomen van ongevallen. De Goudse heeft de aansprakelijkheid in januari 2022 afgewezen.

Deelgeschilprocedure

De benadeelde heeft in een deelgeschilprocedure een verklaring voor recht gevorderd dat De Bréborgh aansprakelijk is voor het ongeval dat hem op 4 februari 2020 is overkomen. Volgens de benadeelde was er sprake van een gevaarzettende situaties aangezien hij was uitgegleden op een natte plek in de trainingshal die veroorzaakt was door een plassende hond. De deelgeschilrechter heeft het verzoek van de benadeelde afgewezen.

De benadeelde verzoekt bij het hof dat de beschikking in deelgeschil wordt vernietigd omdat de deelgeschilrechter volgens hem mede is uitgegaan van een onjuiste toedracht. De benadeelde vordert dat De Bréborgh aansprakelijk is voor het door hem overkomen ongeval op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Juridisch kader

Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW kan iemand aansprakelijk worden gehouden wanneer diegene een onrechtmatige daad jegens een ander pleegt. Een onrechtmatigheid houdt volgens artikel 6:162 lid 2 BW een inbreuk op een recht van een ander, handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt in. Een voorbeeld van onrechtmatigheid is gevaarzettend handelen. Aan de hand van de gezichtspunten die zijn geformuleerd in het Kelderluik-arrest (1965) wordt geoordeeld of er sprake is van een onrechtmatige gevaarzettingssituatie. De gezichtspunten zijn als volgt: de mate van waarschijnlijkheid dat iemand niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zal nemen; de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan; de ernst van de mogelijke gevolgen van een ongeval; de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Pas wanneer sprake is van een onrechtmatigheid en er wordt voldaan aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW, is iemand aansprakelijk.

Beslissing van het hof

Volgens het hof staat vast dat sprake is geweest van een natte plek op de betonnen vloer naast de tunnel doordat iemand daar een hondenplas had opgedweild. De benadeelde is bij het achteruit stappen over die natte plek uitgegleden en ten val geraakt. Hij heeft hierdoor letsel opgelopen. Het verweer van De Bréborgh dat de val ook door een ongelukkige achterwaartse beweging kan zijn veroorzaakt, vindt het hof onvoldoende onderbouwd gezien de getuigenverklaringen en het evidente uitglijrisico van een natte vloer.

Vervolgens is de vraag of De Bréborgh ook aansprakelijk is voor de val van de benadeelde. Het hof past de zogenoemde Kelderluikcriteria toe om te beoordelen of De Bréborgh onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld. Het hof oordeelt dat de benadeelde een particuliere deelnemer is en De Bréborgh is een professionele organisator die de veiligheid van de trainingshal moet waarborgen. Deelnemers aan de hondentraining letten tijdens het parcours vooral op hun hond en lopen in flink tempo mee, waardoor hun oplettendheid voor de vloer verminderd is. Hierdoor merken zij een natte plek op de vloer vaak niet op. Na het dweilen blijft er op de betonnen vloer altijd een natte plek achter die glad kan zijn. Gezien de omstandigheden is het volgens het hof dan ook een reële kans dat een deelnemer uitglijdt. Het rapport van DEKRA bevestigt dat factoren als schoeisel, motoriek en waarnemingsvermogen de kans op uitglijden vergroten. Daarnaast oordeelt het hof dat, anders dan De Bréborgh meent, er een voorzienbare kans is op ernstig letsel bij het uitglijden op een (natte) betonnen vloer, zoals bij de benadeelde het geval is geweest. Het hof oordeelt dat De Bréborgh onvoldoende maatregelen nam tegen het uitglijdrisico. Een waarschuwing voor een natte vloer na het dweilen ontbrak immers. Simpele maatregelen, zoals duidelijk maken dat de vloer ook droog moest worden gemaakt na het dweilen of een waarschuwingsbord plaatsen, waren niet bezwaarlijk om te nemen.

Beroep op eigen schuld

De Bréborgh stelt dat de benadeelde eigen schuld heeft omdat hij tijdens de hondentraining rekening had moeten houden met uitwerpselen en struikelgevaar. De benadeelde is volgens De Bréborgh onvoldoende oplettend geweest. Het hof oordeelt dat het voor een geslaagd beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW gaat om omstandigheden die aan de benadeelde kunnen worden toegerekend. De feiten en omstandigheden die aan eigen schuld ten grondslag worden gelegd dienen aangevoerd en onderbouwd te worden door degene die zich op eigen schuld beroept, in dit geval De Bréborgh. Het hof oordeelt dat door De Bréborgh onvoldoende is onderbouwd waarom sprake zou zijn van eigen schuld. Dat de benadeelde minder oplettend was, is al meegenomen bij de beoordeling of de Bréborgh onrechtmatig had gehandeld (één van de kelderluikcriteria is immers: ‘de mate van waarschijnlijkheid dat iemand niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zal nemen’).

Conclusie

Concluderend oordeelt het hof dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen door De Bréborgh door geen rekening te houden met de mogelijkheid dat na het opdweilen van een plas of poep er een natte plek achterblijft op de betonnen vloer waarover een deelnemer kan uitglijden. Van belang hier is vooral dat bij een hondentrainingscursus de deelnemers voornamelijk letten op hun hond en niet per se hun aandacht richten op de vloer. De Bréborgh had ten minste zorg kunnen dragen voor eenvoudige instructies aan de deelnemers dat na het dweilen van de vloer de vloer ook moest worden drooggemaakt. De Bréborgh is derhalve aansprakelijk voor de schade die de benadeelde heeft geleden en nog steeds lijdt. Het beroep op eigen schuld slaagt niet. Het hof vernietigt de beschikking in deelgeschil van de rechtbank.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *