HR 2025: Ontkennende verdachte en het belang van artikel 149 Rv in een civiele vordering

Op 23 mei 2025 is een arrest van de Hoge Raad gepubliceerd waarin de vraag centraal staat of een rechter feiten als vaststaand mag aanmerken wegens een onvoldoende gemotiveerde betwisting door een ontkennende verdachte. Het arrest kan hier worden nagelezen. Van belang is dat de eiser in deze kwestie bij de Hoge Raad de verdachte is en de verweerder betreft de benadeelde partij.

Strafzaak

Op 24 en 25 juli 2020 waren de eiser en verweerder in deze zaak aanwezig op een familiefeest. Op 25 juli 2020 heeft de verweerder (het slachtoffer) zich gemeld bij de spoedeisende hulp met een verwonding aan zijn knie. Hij heeft in november 2020 aangifte gedaan tegen de eiser van een zware mishandeling. De eiser is op 19 juni 2023 door de strafrechter veroordeeld voor het opzettelijk aanbrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verweerder, door de verweerder een of meerdere keren in zijn knie te steken. De strafrechter heeft de door verweerder als benadeelde partij ingediende vordering van € 30.00,00 toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00 en heeft de verweerder voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het vonnis van de strafrechter kunt u hier teruglezen. De eiser heeft vervolgens tegen het vonnis van de strafrechter hoger beroep ingesteld.

Civiele zaak

De verweerder is vervolgens een civiele zaak gestart tegen de eiser. De verweerder vordert een verklaring voor recht dat de eiser onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en om de eiser te veroordelen de schade te vergoeden die de verweerder daardoor heeft geleden. De verweerder heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de eiser hem op het familiefeest in zijn knie heeft gestoken, als gevolg waarvan hij schade heeft geleden.

De civiele rechter heeft de vorderingen van de verweerder toegewezen. Zij heeft geoordeeld dat de eiser de stellingen van de verweerder onvoldoende heeft betwist. Het vonnis van de civiele rechter kunt u hier teruglezen. Ook tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof heeft het civiele vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Naar het oordeel van het hof heeft de eiser de stellingen van de verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist. De eiser betoog dat hij een ontkennende verdachte is in de strafzaak en dat de civiele rechter reeds daarom niet tot het oordeel mag komen dat hij de door verweerder gestelde feiten onvoldoende heeft betwist en evenmin dat die gestelde feiten daarmee vaststaan en kwalificeren als een onrechtmatige daad. Volgens de eiser moet de daarop gebaseerde schadevergoedingsvordering van de verweerder worden afwijzen.

Dit betoog van de eiser vindt volgens het hof echter geen steun in het recht. Het hof overweegt dat uit het beginsel van de strafrechtelijke onschuldpresumptie niet volgt dat de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op de gedaagde partij die tevens verdachte is in een strafzaak, in die zin dat van hem niet zou kunnen worden gevergd dat hij gemotiveerd verweer voert of dat aan het ontbreken daarvan niet de wettelijke gevolgen zouden mogen worden verbonden. De civiele rechter is gehouden de door de verweerder gestelde feiten te beoordelen volgens de civiele regels van stelplicht en bewijslast, aldus het hof. Het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2024 kunt u hier teruglezen.

Cassatie

De eiser heeft vervolgens cassatie ingediend. De eiser klaagt erover dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het de door de verweerder gestelde feiten als vaststaand mag aanmerken als de eiser deze onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Omdat de eiser zowel partij is in de civiele procedure als ontkennende verdachte in de strafzaak, mag de civiele rechter volgens de eiser niet tot het oordeel komen dat de eiser de gestelde feiten onvoldoende heeft betwist. Dat zou zijn recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) tekort doen, aldus de eiser. Ook klaagt de eiser erover dat het hof ten onrechte heeft nagelaten om de zaak ambtshalve aan te houden totdat de strafzaak tegen de eiser is afgerond.

De klachten van de eiser berusten op het uitgangspunt dat van een persoon die zowel gedaagde is in een civiele procedure als verdachte in een nog lopende strafzaak, terwijl beide zaken hetzelfde feitencomplex betreffen, niet gevergd kan worden dat hij in de civiele zaak de door de wederpartij gestelde feiten gemotiveerd betwist.

Hoe oordeelt de Hoge Raad?

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de eiser, omdat het beroep van eiser uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad zet uiteen dat uit artikel 149 lid 1 Rv volgt dat de rechter de feiten die de eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en die de gedaagde niet of niet voldoende heeft betwist, als vaststaand moet beschouwen. De door de eiser gestelde feiten behoeven dan geen bewijs. Deze algemene regel van stellen en bewijzen geldt ook voor schadevergoedingsvorderingen ter zake van een feitencomplex waarover ook een strafzaak tegen de gedaagde aanhangig is, aldus de Hoge Raad.

De toepassing van deze regel is ook in zo’n geval, behoudens bijzondere omstandigheden, niet in strijd met het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het uitgangspunt waarop de klachten van de eiser in deze zaak berusten is in zijn algemeenheid dan ook onjuist.

De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat het antwoord op de vraag welke mate van betwisting, en motivering daarvan, van de gedaagde mag worden verlangd, afhankelijk is van het partijdebat en de overige omstandigheden van het geval. De rechter kan bij de beoordeling of de gedaagde de stellingen van de eiser voldoende heeft betwist, met de positie van de gedaagde als verdachte in het strafproces rekening houden.

Conclusie en belang arrest voor praktijk

Wanneer een ontkennende verdachte in een strafzaak de vordering van de benadeelde partij niet (voldoende) gemotiveerd betwist in de civiele zaak, dient de rechter uit te gaan van de juistheid van de daaraan door de benadeelde ten grondslag gelegde feiten. Artikel 149 lid 1 Rv bepaalt immers dat de rechter feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, als vaststaand moet beschouwen. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde betwisting van feiten, ook wanneer er nog een strafzaak loopt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *